Alles over korstmossen

Foto: Ron Poot
Foto: Ron Poot

In het kort

Korstmossen zijn schimmels die hun voedingsstoffen betrekken uit algen waarmee ze een symbiose vormen.   In Nederland komen zo’n 800 soorten korstmossen en korstmosparasieten voor. Nog eens zo’n 100 soorten zijn in het verleden uit Nederland verdwenen. Korstmossen kunnen het hele jaar door worden bestudeerd. Korstmossen zien er anders uit afhankelijk van of ze droog of vochtig zijn, in droge toestand kunnen ze doorgaans het best herkend en bestudeerd worden.

De laatste jaren verandert er door milieu- en klimaatveranderingen veel in de korstmosflora in Nederland. Doordat er al sinds 1970 op grote schaal gegevens verzameld worden, is de korstmosflora van Nederland één van de best bekende ter wereld.

Wat de BLWG doet

De BLWG voert in het Netwerk Ecologische Monitoring het Meetnet Korstmossen uit. Hierbij worden korstmossen in heide en stuifzand gemonitord. Andere biotopen waarin veel korstmossen voorkomen, zijn hunebedden, oude zeedijken en oude gebouwen. De Rode Lijst van bedreigde korstmossen werd in 2011 door de BLWG opgesteld. Begin 2024 is een nieuwe Rode Lijst verschenen.

Naast het meetnet houden lichenologen zich onder meer bezig met monitoring van ammoniak met korstmossen (Lichenologisch Onderzoeksbureau Nederland en BLWG), natuurbeheer en taxonomisch onderzoek.

Inhoudsopgave

Wat is een korstmos?

Korstmossen zijn samenlevingsvormen van algen of cyanobacteriën (blauwwieren) met een schimmel. Deze samenlevingsvorm heet symbiose. De algensoorten die in korstmossen voorkomen, kunnen ook vrij leven. De schimmel wordt echter vrijwel nooit zonder de alg aangetroffen.

In korstmossen leven de schimmels van door algen aangemaakte voedingsstoffen: suikers die ze onder invoed van licht maken van CO2 en water. Bouwstoffen voor eiwitten en vetten -stikstof en fosfor- worden afhankelijk van het groeitype onttrokken uit het substraat (schors, steen), uit zwevend stof uit de lucht dat zich aan het korstmos hecht, of uit in regenwater opgeloste stoffen. Sommige soorten bevatten cyanobacterien die stikstofgas kunnen binden.

Korstmossen zijn dus afhankelijk van licht en water. Korstmossen op bomen groeien in Europa bijvoorbeeld vooral aan de zuidwestkant, omdat daar de grootste beschikbaarheid van licht en water is.

Het betrekken van voedsel uit levende algen is dus een bepaalde levenswijze van de schimmel. De meeste schimmels zijn saprotroof; ze verteren dood materiaal.

Bouw

Globaal zijn er drie vormen van het thallus (het korstmos als geheel) van korstmossen te onderscheiden:

  • Korstvormige soorten: deze zijn korrelig of glad, en liggen dicht op het substraat.
  • Bladvormige soorten hebben een duidelijke laag-structuur: een merg (medulla) en een schorslaag (cortex). Het merg bestaat uit losse verweven schimmeldraden (hyfen). De schors bestaat uit zeer dicht tegen elkaar liggende schimmeldraden met dikke wanden. Tussen schors en merg ligt een laag met algen. De schorslaag beschermt de rest van het korstmos tegen schadelijke UV-straling en te sterke uitdroging.
  • Struikvormige soorten bestaan uit bundels vertakkende, bandvormige lappen die aan één kant aan het substraat zijn vastgehecht.
  • Baardmossen bestaan uit lange, ronde draden, die op één plaats aan het substraat vastgehecht zitten. Ook hier is een merg en schorslaag aanwezig.

Op het thallus kunnen diverse aanhechtings- en voortplantings-onderdelen aanwezig zijn, o.a.:

  • Apotheciën: dit zijn vruchtlichamen van de schimmel (een ascomyceet). Hierin worden de sporen gevormd (geslachtelijke voortplanting). Bij de meeste soorten korstmossen zijn de sporen tussen 5 en 40 micrometer lang. Je kunt ze alleen zien met een microscoop. De sporen worden in een sporenzakje (ascus) gevormd. In een rijpe ascus zitten meestal acht sporen. In een apothecium van bijvoorbeeld Vliegenstrontjesmos zitten hooguit honderd van die sporen.
  • Pycnidiën vormen vegetatieve sporen (conidiën). Deze sporen zijn meestal klein en ovaal of lang en draadvormig. Ze worden gevormd door afsnoering en een pycnidium kan tienduizenden sporen bevatten. Sommige soorten verspreiden zich uitsluitend met dit type sporen.
  • Soralen: dit zijn plaatsen waar de schorslaag van het thallus opengebarsten is, en er fijne korrels van schimmeldraden met algen worden gevormd. Deze korrels (sorediën) kunnen opnieuw tot een korstmos uitgroeien. (vegetatieve voortplanting). Sorediën zijn 20-200 micrometer in doorsnede.
  • Isidiën zijn staafvormige uitgroeisels van het thallus die gemakkelijk afbreken, met hetzelfde doel als de soralen. Over het algemeen zijn ze wel groter. Er zijn korstmossen die nooit sporen vormen en zich alleen met sorediën en isidiën verspreiden.
  • Rhizinen bevinden zich aan de onderzijde van het thallus en dienen voor de aanhechting aan het substraat. Het zijn een soort worteltjes. Ze komen alleen voor bij bladvormige korstmossen.
Foto: Ron Poot
Foto: Harold Timans
Foto: Henk-Jan van der Kolk

Biodiversiteit

Bijna alle schimmels uit de korstmossen behoren tot de ascomyceten (zakjeszwammen). Op de hele wereld komen zo’n 30.000 ascomyceten voor, waarvan ruim 40% korstmossen vormt. Een voorbeeld van ascomyceten die geen korstmossen vormen zijn de bekerzwammen. Meer informatie over de levenscyclus van ascomyceten kun je vinden op de Mycolog website.

In Nederland komen op het moment zo’n 700 soorten korstmossen voor. De helft daarvan heeft hooguit een tiental vindplaatsen bekend of gaat sterk achteruit. Deze soorten staan op de Rode Lijst.

Er is nog maar weinig over de verschillende soorten korstmossen bekend. Vandaar dat er, zelfs in Nederland, nog wel eens nieuwe soorten worden beschreven. Vooral in bepaalde door de mens beïnvloede milieus komt dit regelmatig voor.

Ecologie en luchtverontreiniging

Veel korstmossen zijn net als planten gebonden aan een bepaalde biotoop. De belangrijkste verschillen in voorkomen tussen verschillende soorten korstmossen worden bepaald door:

  • Zuurgraad van het substraat        
ZuurGebufferd
Schors van Eik of DenSchors van Iep of Wilg
Kalkarm stuifzandKalkrijk duinzand
GranietBeton
  • Voedselrijkdom (zand is voedselarmer dan humus; eikenschors is voedselarmer dan schors van vlier)
  • Vochtigheid. Hiermee hangt ook samen: lichte/open en donkere/beschutte plaatsen.

Luchtverontreiniging, verdroging, e.d. veranderen de groeiplaatsen van korstmossen. Ammoniak uit mest bijvoorbeeld verhoogt de pH van boomschors (‘ontzuring’), omdat gasvormig ammoniak bij oplossen in water een basische vloeistof vormt (ammonia).Het zorgt ook voor eutrofiëring van de schors (omzetting van ammonium in nitraat door bacteriën).

Korstmossen reageren vrij snel op veranderingen van het substraat. Hierdoor zijn ze bruikbaar als meetinstrument voor luchtverontreiniging.

In Nederland bestaat op de zandgronden al sinds 1988 een ammoniakmeetnet voor korstmossen. Bijna 70.000 bomen worden elke vijf tot tien jaar bemonsterd. Het blijkt dat de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe en Drenthe de schoonste gebieden zijn wat betreft vervuiling door bemesting. Het noorden van Nederland is relatief schoner dan het zuiden.

Zwaveldioxide speelde tot in de jaren tachtig een belangrijke rol bij het verdwijnen van veel soorten korstmossen. Na 1980 werden in de industrie rookgasfilters toegepast. Sindsdien gaat het een stuk beter met de Nederlandse korstmossen. Een bepaald aantal soorten heeft zich sterk uitgebreid, en er worden zelfs weer nieuwe soorten in Nederland gevonden. Ammoniak is nu de grootste veroorzaker van de achtergang van bepaalde soorten.

Determineren / Systematiek

Verschillende soorten korstmossen worden onderscheiden door verschillen in kenmerken. Bij hogere planten zijn de meeste kenmerken goed met het blote oog zichtbaar. Bij korstmossen is dit minder vaak het geval. Sommige soorten worden onderscheiden op basis van een verschil in sporengrootte, ontwikkeling van de ascustop, of een chemisch verschil. In die gevallen moet de microscoop erbij gehaald worden, of moeten speciale chemicaliën worden toegepast.

Maar determineren begint altijd met makkelijke kenmerken: de groeivorm (korst, blad, struik, baard), de aanwezigheid van voortplantingsorgaantjes (apotheciën, soralen), de kleur van het thallus…. noem maar op. Ook chemische kenmerken hoeven niet direct een probleem te zijn: voor veel inhoudsstoffen zijn kleurreacties bekend met eenvoudige reagentia (bijvoorbeeld: bleekwater kleurt het gyrofoorzuur uit bepaalde Parmelia’s rood). Veel soorten zijn al met het blote oog of met een loep te determineren.

Vragen

Waarnemershandleiding
De BLWG heeft een inventarisatiehandleiding waarin alle informatie staat die u nodig heeft om waarnemingen door te geven aan de BLWG, een eigen collectie op te bouwen en determinaties te laten controleren.

Determinatiehulp voor mossenwaarnemers
Een aantal specialisten op het gebied van mossen en korstmossen is bereid om verzameld materiaal te controleren of vragen over een specifieke soort te beantwoorden. Wilt u gedroogd materiaal opsturen, dan kunt u het beste vooraf even contact opnemen met de betreffende persoon. Steeds vaker ontvangen wij digitale foto’s: deze kunt u het beste op uw eigen website of op MosForum of Waarneming.nl zetten, om zo het e-mailverkeer te ontlasten. Bovendien kunnen anderen dan ook weer van uw vondsten leren.

Mossen en korstmossen verzamelen
Lees ook de volgende belangrijke informatie wanneer u mossen en/of korstmossen wilt gaan verzamelen: mossen en korstmossen verzamelen en bewaren.

Literatuur over het determineren van mossen
Op de NDFF Verspreidingsatlas is ook een overzicht van literatuur beschikbaar voor het determineren van mossen.

Zakelijke klanten: bent u op zoek naar een mossendeskundige?
De BLWG heeft contacten met diverse freelancers die in opdracht mossen en korstmossen determineren. Afhankelijk van de hoeveelheid materiaal, oorsprong, verpakkingswijze en levertijd zoeken we de juiste specialist erbij. De BLWG voegt determinaties voor klanten altijd toe aan de eigen databank. Informatie: Laurens Sparrius.

Verder…

Voor wie verder wil gaan met het bestuderen van korstmossen is een herbarium onmisbaar. Korstmossen kunnen zonder problemen gedroogd worden bewaard, het beste gaat dat in papieren envelopjes. Veel onopvallende soorten kunnen alleen thuis onder de microscoop met zekerheid op naam worden gebracht.

Zelf korstmossen vastleggen? Zie onze fotografiepagina met 100 tips voor (korst)mosfotofrafie

Korstmossen en klimaat

Sinds 2002 weten we dat korstmossen ook sterk reageren op klimaatsverandering. Dit kon worden vastgesteld aan de hand van een analyse van de veranderingen in het provinciale korstmossenmeetnet van Utrecht (zie figuur). Een publicatie hierover in het wetenschappelijke tijdschrift The Lichenologist was wereldwijd de eerste waarin effecten van klimaatsverandering op korstmossen werden aangetoond. Tevens was dit de enige in een belangrijke meta-studie in 2003 in Nature.

Uit de gegevens van Utrecht (gebaseerd op epifyten) blijkt duidelijk dat na 1989 een verschuiving van de soortensamenstelling op gang gekomen is. Vooral warm-gematigde soorten namen toe, en koel-gematigde soorten namen af. Noordelijke (boreo-montane) soorten namen licht af; geheel nieuw is een categorie soorten met een -tot dusver- overwegend tropisch areaal. Een zelfde verschuiving valt te zien indien de soorten worden ingedeeld naar temperatuur-voorkeur (met behulp van zogenoemde “Ellenberg-getallen”). Onder de nieuwkomers zitten grote zeldzaamheden als Oranje vingermos (Heterodermia obscurata, tot nu toe 1x gevonden) maar ook plotseling algemeen geworden soorten (als Gewimperd schildmosParmotrema pseudoreticulatum), die hun areaal een stuk naar het noorden hebben uitgebreid. In veel andere provincies zijn inmiddels vergelijkbare verschuivingen gevonden. Korstmossen -vooral epifyten- zijn goede indicatoren omdat veel soorten zich zeer efficiënt verspreiden: de stoffijne sporen vestigen zich gemakkelijk op nieuwe plekken als het milieu geschikt is. Ook bij terrestrische korstmossen treden veranderingen op -zo is het gevoelige IJslands mos (Cetraria islandica) nu bijna uit ons land verdwenen- maar de veranderingen zijn kleiner dan bij de epifyten.

Korstmossen en klimaatverandering - bron: Kok van Herk LON

Handige links naar bronnen en websites over korstmossen

 

     De Nederlandse korstmossenflora

     Streeplijsten

     Onderzoek, monitoring en bescherming

     Verenigingen en onderzoeksgroepen

Literatuur

Nederlandse Veldgids
André Aptroot, Kok van Herk en Laurens Sparrius, 2024. Veldgids Korstmossen. Vierde druk. Met goede kleurenfoto’s en beschrijvingen van 410 soorten (de overige 200 soorten worden in de beschrijvingen genoemd). Harde kaft. KNNV Uitgeverij, Zeist. Ook uitstekend bruikbaar in Vlaanderen en het laagland van Duitsland en Denemarken.

Buitenlandse flora’s

V. Wirth, M. Hauck & M. Schultz, 2013. Die Flechten Deutschlands. Twee delen met 555 grote kleurenfoto’s en 1000 verspreidingskaarten. Geschikt voor grote delen van Midden-Europa (Ardennen, Duitsland, oostelijke helft van Frankrijk t/m Polen en Hongarije).

C.S. Smith, A. Aptroot, B.J. Coppins, A. Fletcher, O.L. Gilbert, P.W. James and P.A. Wolseley, 2009. The Lichens of Great Britain and Ireland. Voor gevorderden: weinig afbeeldingen, maar veel uitstekende determinatietabellen en uitgebreide beschrijvingen van 1873 soorten. Bruikbaar voor NW-Europa. Geactualiseerde hoofdstukken kun je gratis downloaden op de website van de British Lichen Society

F.S. Dobson, 2023. Lichens – An Illustrated Guide to the British and Irish species. Toegankelijke veldgids met beschrijving van 1000 soorten en veel kleine kleurenfoto’s en z/w tekeningen. Hiermee zijn alle algemene korstmossen in Nederland te determineren en ook op vakantie in West-Europa (Frankrijk, Denemarken, Zuidwest-Noorwegen, Noord-Spanje en Portugal) is het boek bruikbaar. Bij de meeste soorten staan ook verspreidingskaartjes voor de Britse eilanden en Ierland.

Klimaat literatuur

Ellis, C.J., B.J. Coppins, T.P. Dawson & M.R.D. Seaward(2007). Response of British lichens to climate change scenarios: Trends and uncertainties in the projected impact for contrasting biogeographic groups. Biological Conservation 140: 217-235. (article)

Herk, C.M. van, A. Aptroot en H.F. van Dobben (2002). Long-term monitoring in the Netherlands suggests that lichens respond to global warming. Lichenologist 34: 141-154.

Parmesan, C. & G. Yohe. (2003). A globally coherent fingerprint of climate change impacts across natural systems. Nature 421, 37-42 Nature magazinearticle text

tekst /afbeelding : Kok van Herk (Lichenologisch Onderzoeksbureau Nederland, Soest)